De platbuik[2] (Libellula depressa) is een insect dat behoort tot de orde libellen (Odonata) en de familie van de korenbouten (Libellulidae).
De platbuik is een pionierssoort en meestal te vinden bij kleine wateren met weinig vegetatie. De volwassen mannetjes van de platbuik zijn blauw van kleur terwijl de vrouwtjes een bruingele kleur hebben.
De voorstadia worden nimfen genoemd en zijn gedrongen en vleugelloos. Zowel de volwassen libel als de nimfen zijn jagers die leven van andere diertjes zoals kleinere vliegende insecten. De libel leeft meestal twee jaar als nimf in het water op de bodem en overwintert hier ook. De volwassen platbuik kan enkele maanden oud worden.
De platbuik komt voor in Europa tot in delen van het Midden-Oosten. De libel ontbreekt in het noorden van Afrika en komt binnen Europa voor van het Middellandse zeegebied tot in zuidelijk Scandinavië. In Groot-Brittannië komt de platbuik alleen in het zuiden van Engeland algemeen voor. In Frankrijk en Duitsland is de libel algemeen, behalve in hoger gelegen gebieden. De platbuik komt in grote delen van België en Nederland algemeen voor, in sommige streken zoals het westen van Vlaanderen is de libel zeldzaam.[2]
Jongere exemplaren zoeken zodra ze het water hebben verlaten bosranden en houtwallen op waar ze op vliegende prooien jagen. De platbuik is soms in grote aantallen te vinden. Zodra de libel geslachtsrijp is wordt een geschikte plek gezocht om zich voort te planten. Aangezien de nimfen in het water leven zoeken de mannetjes en vrouwtjes de waterkant op. De platbuik is een zogenaamde pionierssoort die schrale, ondiepe wateren aandoet als het gaat om het afzetten van de eieren.
De platbuik is vaak een van de eerste soorten bij nieuw aangelegde poelen en plasjes als grindafgravingen en vijvers. De libel zet de eieren bij voorkeur af in wateren waar nog weinig tot geen plantengroei is. Een deel van dergelijke wateren ontwikkelt gedurende enkele jaren een weelderige plantengroei. Omdat de nimf van de libel twee jaar onder water leeft, wordt een libel die uit de larvenhuid kruipt vaak geconfronteerd met een water dat ongeschikt wordt bevonden voor de afzet van de eieren. Veel platbuiken gaan zodra ze het volwassen stadium hebben bereikt dan ook op zoek naar andere wateren om hun eieren af te zetten.
De platbuik is een forse libel die niet zo lang is als sommige andere soorten maar goed opvalt door het duidelijk afgeplatte achterlijf waaraan de naam 'plat'buik te danken is. Dankzij het afgeplatte achterlijf is de platbuik in België en Nederland niet met andere soorten te verwarren. De kleur van het achterlijf, het grootste deel van het lichaam is blauw bij de mannetjes en geel bij de vrouwtjes, zie ook onder achterlijf. Het is een gedrongen libel die door zijn brede en afgeplatte achterlijf en de opvallende basisvlekken op de vleugels goed van andere soorten, zoals de bruine korenbout, te onderscheiden is. De platbuik kan een lichaamslengte bereiken van 39 tot 48 millimeter.[3] De vrouwtjes blijven in de regel iets kleiner dan de mannetjes.
De kop valt duidelijk op door de grote opvallende ogen, de oogkleur van de platbuik is rood. De ogen worden wel facetogen genoemd omdat ze bestaan uit vele kleinere suboogjes, die de ommatidiën worden genoemd. De antennes zijn zeer kort en nauwelijks te zien. De kaken van de platbuik zijn groot en hebben een gekarteld oppervlak. De kaken worden gebruikt om prooidieren te vermalen waarna ze door de gepaarde monddelen in de spijsverteringsopening worden gebracht.
Het borststuk is gewelfd en sterk behaard, de weerszijden van het borststuk zijn zeer licht van kleur. Aan de bovenzijde van het borststuk zijn twee paar vleugels gehecht, de onderzijde draagt drie paar poten.
De spanwijdte van de voorvleugels of vlucht is ongeveer 65 tot 75 mm.[4] De achtervleugels zijn korter en bereiken een lengte van 33 tot 37 mm.[5] De vleugels zijn voorzien van een zwarte vleugeladering, de ruimtes tussen deze aderen worden de vleugelcellen genoemd. De vleugels hebben ieder een donkere vlek aan de vleugelbasis, de vleugeladeren die in de vlek gelegen zijn hebben een gele kleur. De vleugels hebben ook aan iedere voorrand aan het uiteinde een smalle zwarte vleugelcel, dit wordt het pterostigma genoemd. Waarschijnlijk dienen deze pterostigmata om de vleugels tijdens het vliegen meer stabiliteit te geven. Aan de voorrand van de vleugel is een knik aanwezig in de vleugelrand, die gekenmerkt wordt door een vleugelader welke dwars op de vleugelrand staat. Deze knik in de vleugel wordt de nodus genoemd. Aan de vleugelbasis zijn kleine, opvallend wit gekleurde structuren aanwezig, deze structuren zijn bekend als de membranula.
De poten zijn zwart van kleur maar het dijbeen of femur -het eerste zichtbare deel van de bovenzijde bezien- is bruin van kleur. De poten zijn lang en zijn voorzien van borstelige stekels. De poten worden tijdens het vliegen naar voren gehouden en vormen zo een vangkorfje, de stekels vervullen hierbij een rol. In het korfje wordt een buitgemaakt prooidier in vlucht vastgehouden terwijl deze met de kaken worden verkleind.
Het achterlijf is het meest opvallende deel van de libel, het achterlijf is breed en enigszins lancetvormig.[5] De kleur van het achterlijf verandert ook naarmate de libel ouder wordt en verschilt uiteindelijk per sekse. De vrouwtjes en alleen de jonge mannetjes zijn geelbruin van kleur, de zijkanten van het derde tot het zevende lichaamssegment zijn duidelijk lichter tot geel van kleur. De mannetjes krijgen later een blauwe verkleuring op het achterlijf, dit wordt wel berijping genoemd. Oudere vrouwtjes kleuren donkerder en kunnen ook een blauwe kleur krijgen maar wel in mindere mate. Bij de vrouwtjes blijven altijd de gele segmentranden zichtbaar terwijl deze bij mannetjes geheel verkleuren naar blauw.
Zowel bij jonge mannetjes als vrouwtjes zijn in het achterlijf opvallende luchtbellen zichtbaar. Bij oudere mannetjes zijn de luchtbellen door de berijping niet meer te zien.
De vliegtijd van de platbuik loopt van eind april tot begin september, met een piek in de tweede helft van mei en de eerste helft van juni.[3]
De platbuik is net als andere libellen eierleggend en de eieren worden afgezet in het water. Uit de eieren kruipen nimfen die al enigszins op de ouderdieren lijken maar onder water leven. Volwassen insecten hebben vrijwel altijd een nimfstadium doorlopen van twee jaar. De libellen planten zich vervolgens voort waarna de cyclus opnieuw begint.
Mannetjes verdedigen een territorium, ze zijn erg agressief en verjagen zowel andere mannetjes als exemplaren van heel andere libelsoorten. De mannetjes gebruiken vaak een duidelijk boven het maaiveld uit-stekende plaats als uitkijkpost, zoals een rietstengel of een tak.
Als een vrouwtje in het territorium komt zal het mannetje proberen te paren. De paring duurt maar enkele seconden en vindt plaats in de lucht. Het vrouwtje zet de eitjes af op de waterspiegel onder begeleiding van het mannetje.
De eitjes worden in groepjes afgezet in ondiep water, vaak in de buurt van waterplanten als kranswieren. Het ei heeft een vorm die doet denken aan een citroen; ovaal met puntige zijkanten, het ei is donker van kleur. De eieren hebben een gelatineus omhulsel dat opzwelt zodra het in contact komt met water. Dit heeft veel weg van de eieren van kikkers, waarvan het omhulsel van het kikkerdril eenzelfde werking heeft.
De vrouwtjes zetten de eieren al vliegend af, terwijl ze de achterlijfspunt in het water dopen. Het mannetje blijft vaak in de buurt en verjaagt eventuele andere mannetjes.
De eieren komen na twee tot vijf weken uit, waarna de nimf verschijnt. De jonge nimfen bevinden zich vaak op de bodem, de oudere nimfen graven zich in en leven meer in het substraat. De nimf is een jager die alles grijpt wat hij aankan, net als bij andere libellenimfen wordt hierbij het vangmasker gebruikt. De larven zijn kannibalistisch en eten ook kleinere soortgenoten. De ontwikkeling van nimf tot imago duurt meestal twee jaar, onder gunstige omstandigheden kan de nimf zich al na een jaar ontwikkelen. Dat gebeurt alleen als de watertemperatuur hoog is en er genoeg voedsel beschikbaar is. De nimfen zijn vaak bedekt met het substraat maar eenmaal schoongemaakt wordt het platte, ovale lichaam zichtbaar. Ze hebben een duidelijke segmentering en aan het achterlijf zijn vijf uitsteeksels zichtbaar rond de achterlijfspunt.
In vergelijking met andere typisch pionierssoorten is de ontwikkelingsduur van de nimf relatief lang. De nimf van de platbuik is echter zeer bestendig en als de leefomstandigheden tegenzitten is de nimf in staat zich hierop te anticiperen. De nimf kan zich bijvoorbeeld over land naar een ander oppervlaktewater begeven. De nimf kan ongeveer een dag op het droge verblijven en is een van de weinige aquatische insectenlarven die ook op het land kan worden aangetroffen. Bij droogte graaft de nimf zich in in de modder en kan zo een tijdje overleven, uit waarnemingen blijkt dat de nimf in opgedroogde modder tot 53 dagen in leven kan blijven. Nimfen zijn zelfs bestand tegen vorst, als de bodem tijdens hun winterslaap bevriest kunnen ze dit overleven.[3]
De nimfen kennen verschillende stadia, om de zoveel tijd vindt een vervelling plaats waarbij de oude huid wordt afgeworpen en een nieuwe huid tevoorschijn komt. Na iedere vervelling zijn de nimfen groter en hebben meer kenmerken van de volwassen dieren. Als de nimf zich volledig heeft ontwikkeld wordt definitief het water verlaten, de nimf is dan zo'n 25 millimeter lang.[5] De nimf kruipt vaak tegen een plantenstengel waar de metamorfose plaatsvindt. Het uit de laatste nimfenhuid kruipen van de libel wordt ook wel uitsluipen genoemd. De nimf kan zich op enkele meters van het water begeven en er zijn wel nimfen aangetroffen tot op een hoogte van 80 centimeter. De meeste nimfen sluipen uit in april tot juni met een piek in mei.[3]
Libellen hebben geen inactief popstadium zoals een aantal andere insecten, maar kruipen vrijwel direct na het water te hebben verlaten uit de nimfhuid. Deze huid blijft aan het substraat plakken terwijl de libel zich er achterwaarts uitwerkt. Vervolgens pompt de pas uitgekomen libel zijn lichaam op door deze vol te zuigen met lucht. De vleugels zijn in dit stadium op kleine stompjes. Na enige tijd worden ze groter en harder tot ze hun uiteindelijke vorm en kleur verkrijgen. Pas als de vleugels volledig zijn uitgehard kan de jonge libel vliegen. Biologen kunnen door de lege huidjes die achterblijven op waterplanten te bestuderen uitzoeken om welke soort het gaat. De jonge libellen wordt na enkele dagen geslachtsrijp. De platbuik is te zien van april tot eind september, met een piek in juni.[2] De volwassen libellen jagen net als de nimfen op levende prooidieren. In het geval van de volwassen libel betreft het voornamelijk vliegende insecten zoals tweevleugeligen. Belangrijke vijanden van de nimfen zijn roofvissen, de volwassen libellen worden vooral gegeten door vogels.
De platbuik werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven als soort door Carolus Linnaeus in 1758 als Libellula depressa. Veel van de wetenschappelijke namen zijn in de loop der tijd veranderd, maar Libellula depressa wordt nog steeds erkend. De geslachtsnaam Libellula betekent 'libel' en de soortnaam depressa betekent 'afgeplat'.
De platbuik behoort tot de insectenorde libellen (Odonata) waartoe alle libellen en (water)juffers behoren. De platbuik behoort tot de eerste groep -de Anisoptera, en wordt verder tot de familie van de korenbouten (Libellulidae) gerekend. Dit is een groep van typische vertegenwoordigers van de echte libellen. De platbuik wordt verder bij het geslacht Libellula (Korenbouten) ingedeeld.
Er worden twee ondersoorten erkend; Libellula depressa depressa en Libellula depressa taurica. De ondersoorten verschillen in uiterlijk en met name het verspreidingsgebied. Libellula depressa depressa komt voor in het grootste deel van het areaal terwijl Libellula depressa taurica alleen voorkomt in Oekraïne.
De platbuik staat op de Rode Lijst van de IUCN als niet bedreigd, beoordelingsjaar 2013.[1]
De platbuik (Libellula depressa) is een insect dat behoort tot de orde libellen (Odonata) en de familie van de korenbouten (Libellulidae).
De platbuik is een pionierssoort en meestal te vinden bij kleine wateren met weinig vegetatie. De volwassen mannetjes van de platbuik zijn blauw van kleur terwijl de vrouwtjes een bruingele kleur hebben.
De voorstadia worden nimfen genoemd en zijn gedrongen en vleugelloos. Zowel de volwassen libel als de nimfen zijn jagers die leven van andere diertjes zoals kleinere vliegende insecten. De libel leeft meestal twee jaar als nimf in het water op de bodem en overwintert hier ook. De volwassen platbuik kan enkele maanden oud worden.