Blepharidopterus angulatus ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae).
Die Wanzen werden 4,9 bis 5,8 Millimeter lang.[1] Sie haben einen schlanken, blaugrünen Körper mit parallelen Seitenrändern. Auf den ziemlich stark beborsteten Schienen (Tibien) tragen sie schwarze Flecken, die ein Knie andeuten. Teile der Fühler und auch die hinteren Winkel des Pronotums tragen solche schwarzen Flecken. Das erste Fühlerglied ist ungefähr gleich lang wie der Kopf breit ist. Die Fühler sind bei den Männchen in der Regel sehr lang. Am Schildchen (Scutellum) und den Hemielytren tragen sie variabel gefärbte gelbe Flecken.[2] Sowohl die Männchen als auch die Weibchen sind voll geflügelt (makropter) und können gut fliegen.[1]
Die Art ist in ganz Europa und in Nordafrika sowie östlich bis nach Zentralasien verbreitet. Sie wurde durch den Menschen in Nordamerika eingeschleppt und ist dort weit verbreitet. In Mitteleuropa kommt sie überall häufig vor und steigt in den Alpen bis weit über 1500 Meter Seehöhe.[1]
Besiedelt werden vor allem feuchtere, halbschattige Lebensräume, man findet die Wanzen aber auch auf isoliert stehenden Bäumen.[1]
Die Wanzen ernähren sich überwiegend räuberisch auf verschiedenen Laubgehölzen. Man findet sie vor allem auf Erlen (Alnus) und Birken (Betula), aber auch an Haseln (Corylus), Eschen (Fraxinus), Ulmen (Ulmus), Linden (Tilia), Weiden (Salix), Pappeln (Populus), Hainbuchen (Carpinus) und Buchen (Fagus). Gelegentlich saugen auch an den unreifen Samen der Pflanzen.[1]
Blepharidopterus angulatus ist eine Wanzenart aus der Familie der Weichwanzen (Miridae).
Blepharidopterus angulatus, the black-kneed capsid, is a species of plant bug in the family Miridae.[1][2][3][4] It is found in North Africa, Europe East across the Palearctic to Central Asia and in North America.[1]
The bugs feed mainly as predators of mites, mite eggs, aphids and other soft-bodied arthropods on various deciduous trees and shrubs. They are found mainly on Alnus, Betula , Corylus, Fraxinus, Ulmus, Tilia , Salix, Populus, Carpinus and Fagus. Occasionally suck also on the immature seeds of the plants.[5]
B. angulatus has one generation per year. Eggs are laid from July to October in the wood of trees where they remain embedded until the following spring. Nymphal stages develop in 35 to 39 days. Adult females can deposit up to 43 eggs, their life span is 51 days. Up to 4000 mites can be consumed by a female, or about 50 mites per day. This species feeds on plant tissue, but it does not cause injury on plants.[6]
Blepharidopterus angulatus, the black-kneed capsid, is a species of plant bug in the family Miridae. It is found in North Africa, Europe East across the Palearctic to Central Asia and in North America.
De Blepharidopterus angulatus (of Zwartknieblindwants) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Carl Fredrik Fallén in 1807.
De smalle langwerpige wants kan 5 to 6 mm lang worden en is altijd langvleugelig (macropteer). Het lichaam is voornamelijk groen van kleur met zwarte randen aan de hoekpunten van het halsschild (pronotum), de binnenkant van de voorvleugels en tussen de cuneus en het doorzichtige deel van de vleugels. De antennes zijn lichtbruin van kleur met donkere accenten op de basis en top van het tweede segment. De dijen van de poten zijn groen en na de knie lichtbruin gekleurd. De knie zelf is zwart, vandaar de Nederlandse naam van de wants.
De soort kent één generatie per jaar en overwintert als eitje. De volwassen wantsen worden van eind mei tot oktober gevonden op loofbomen zoals berk (Betula), els (Alnus) en hazelaar (Corylus avellana). Ook kleine insecten zoals spintmijten (Tetranychidae) en bladluizen (Aphidoidea) staan op het menu.
De soort komt voor in Noord-Amerika, Noord-Afrika en het Palearctisch gebied. In Nederland komt de wants overal voor waar loofbomen staan, in parken, tuinen, boomgaarden en langs bosranden.
De Blepharidopterus angulatus (of Zwartknieblindwants) is een wants uit de familie van de blindwantsen (Miridae). De soort werd het eerst wetenschappelijk beschreven door Carl Fredrik Fallén in 1807.