De hengelgraafwants (Adomerus biguttatus) is een wants uit de familie graafwantsen (Cydnidae). De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carolus Linnaeus in 1785.
De hengelgraafwants bereikt een lichaamslengte van 5,5 tot 7,4 millimeter. Het lichaam is glanzend zwart van kleur, met een witgele rand langs het halsschild en dekvleugels. Ze hebben twee lichte vlekken op de dekvleugels.
De soort leeft in in Europa, Noord-Afrika, Oost-Siberië en China. De hengelgraafwants woont in verschillende open gedeeltelijk schaduwrijke habitats.
De dieren leven op de grond onder zwartkoren (Melampyrum), zoals wilde weit (Melampyrum arvense) en hengel (Melampyrum pratense). Tijdens de paartijd in april en mei zijn de wantsen in de kruidlaag te vinden. De volwassen wantsen overwinteren in bladafval, dood hout of mosbedden, vaak onder de heide (Calluna) en bosbessen (Vaccinium). De vrouwtjes bewaken hun eitjes. De nimfen zijn er van juni tot september, terwijl de nieuwe generatie volwassen wantsen in juli, augustus verschijnt.
De hengelgraafwants (Adomerus biguttatus) is een wants uit de familie graafwantsen (Cydnidae). De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carolus Linnaeus in 1785.