Spisula elliptica (T. Brown 1827)

Die Elliptische Trogmuschel (Spisula elliptica) ist eine im Nordatlantik verbreitete Muschelart aus der Familie der Trogmuscheln (Mactridae).

Merkmale

Das gleichklappige, leicht aufgeblähte, nicht klaffende Gehäuse wird bis 32 Millimeter lang. Es ist im Umriss eiförmig bis abgerundet-dreieckig und leicht ungleichseitig. Die Wirbel sitzen unmittelbar vor der Mittellinie, bezogen auf die Gehäuselänge. Der vordere Dorsalrand ist geringfügig kürzer als der hintere Dorsalrand. Der vordere Dorsalrand ist breit gerundet, der Übergang zum Vorderrand ist leicht gewinkelt. Der hintere Dorsalrand ist fast gerade bis leicht konvex gekrümmt. Der Übergang zum Hinterrand ist ebenfalls leicht gewinkelt, sitzt aber etwas tiefer als der vordere Übergang. Der Ventralrand ist weit gerundet. Das vordere Dorsalfeld weist eine etwas vorstehende Lunula auf. Das externe, dunkelbraune Ligament ist klein und dünn. Der intern liegende Teil sitzt in einer dreieckige Grube. Das Schloss hat in der rechten Klappe zwei Kardinalzähne und je zwei vordere und hintere Lateralzähne. In der linken Klappe befinden sich drei Kardinalzähne, von denen die zwei vorderen Zähne einen umgekehrt v-förmigen Fortsatz bilden, der über die eigentliche Schlossplatte hinaus ragt. Der dritte hintere Kardinalzahn ist klein und zerbrechlich und ist deshalb oft abgebrochen. Außerdem sind je ein vorderer und hinterer Lateralzahn vorhanden. Die oberen und unteren Flächen der Lateralzähne in der linken Klappe sind gekerbt. In der rechten Klappe sind die jeweiligen Innenseiten der Lateralzähne gekerbt. Die Mantellinie ist eingebuchtet, die Bucht erreicht das hintere Ende des Chondrophor.

Die weißliche bis cremefarbene Schale ist fest, aber spröde. Die Ornamentierung besteht aus konzentrischen Linien. Der Innenrand des Gehäuses ist glatt. Das dünne Periostracum ist blassbraun bis dunkelbraun.

Geographische Verbreitung und Lebensraum

Die Elliptische Trogmuschel kommt von Island und der Barentssee entlang der Küsten des Ostatlantiks bis Gibraltar und ins westliche Mittelmeer vor. Sie dringt auch in die Nordsee vor.

Sie lebt eingegraben in schlickigen, sandigen und kiesigen Böden von etwa 20 Meter bis in 200 Meter Wassertiefe.

Taxonomie

Die Art wurde 1827 von Thomas Brown unter dem ursprünglichen Binomen Mactra elliptica aufgestellt.^[1] Sie wird heute allgemein akzeptiert in die Gattung Spisula Grey, 1837 eingeordnet.^[2]

Belege

Literatur

• Fritz Gosselck, Alexander Darr, Jürgen H. J. Jungbluth, Michael Zettler: Trivialnamen für Mollusken des Meeres und Brackwassers in Deutschland. Mollusca, 27(1): 3–32, 2009 PDF
• Fritz Nordsieck: Die europäischen Meeresmuscheln (Bivalvia). Vom Eismeer bis Kapverden, Mittelmeer und Schwarzes Meer. 256 S., Gustav Fischer Verlag, Stuttgart 1969
• Guido Poppe. Yoshihiro Goto: European Seashells Volume 2 (Scaphopoda, Bivalvia, Cephalopoda). 221 S., Verlag Christa Hemmen, Wiesbaden 1993 (2000 unv. Nachdruck), ISBN 3925919104 (S. 101/2)
• Rainer Willmann: Muscheln der Nord- und Ostsee. 310 S., Neumann-Neudamm, Melsungen 1989 ISBN 3-7888-0555-2 (S. 148)

Online

• Marine Bivalve Shells of the British Isles: Spisula elliptica (Brown, 1827) (Website des National Museum Wales, Department of Natural Sciences, Cardiff)

Einzelnachweise

1. ↑ Thomas Brown: Illustrations of conchology of Great Britain and Ireland. Drawn from nature. S.I-IV, 1-65, Taf. 1–52, Edinburgh, Lizars, 1827 [Online bei www.biodiversitylibrary.org] (S. ).
2. ↑ MolluscaBase: Spisula elliptica (Brown, 1827)

Weblinks

– Sammlung von Bildern, Videos und Audiodateien

De ovale strandschelp (Spisula elliptica) is een stevige schelp, maar is minder dikschalig dan de stevige strandschelp. De top ligt vrijwel in het midden. De buitenkant is glad met alleen groeilijnen.

Grootte

Lengte tot 30 mm, hoogte tot 20 mm. Hiermee is de ovale strandschelp de kleinste van de vier strandschelpen.

Kleur

Verse exemplaren zijn crèmewit met een bruingele opperhuid. Strandmateriaal is vrijwel altijd verkleurd. Het kleurpatroon bestaat gewoonlijk uit meerdere donkere banden op een grijswitte ondergrond.

Voorkomen

Losse kleppen komen vrij algemeen voor in schelpenbanken. Verse kleppen en doublettn zijn erg zeldzaam.

Onderscheid met halfgeknotte strandschelp

In de praktijk is dit onderscheid erg moeilijk te maken. De halfgeknotte strandschelp is samen met de kokkel de meest voorkomende schelp op Vlaamse en Nederlandse stranden. De verhouding tussen halfgeknot en ovaal is ongeveer 15:1. De ovale strandschelp is niet waaiervormig gegroefd bij het afgeplatte gedeelte aan weerszijden van de top. Dit in tegenstelling tot de halfgeknotte strandschelp. Bovendien verschilt het spierindruksel. Bij de ovale strandschelp is de mantelbocht tot plusminus twee keer zo lang als het achterste spierindruksel. Bij de halfgeknotte strandschelp is dit 1,5 keer. Ook steekt de mantelbocht meer uit als een tongetje dan bij de halfgeknotte strandschelp. Bij de ovale strandschelp is de binnenrand van het voorste spierindruksel duidelijk S-vormig. Dit is minder het geval bij de halfgeknotte strandschelp.

Zie ook

• Lijst van Mollusca
• Termen in gebruik bij de beschrijving van schelpen