nomes no trilho de navegação
Unfortunately, the epithet "odorata," by which this widespread species has long been known in Hierochloë, cannot be used in Anthox-anthum because the heterotypic name A. odoratum Linnaeus already exists.
Anthoxanthum nitens is used for medicine, weaving, and soil retention.
Hierochloe odorata o Anthoxanthum nitens,[1] també coneguda en anglès com: sweet grass o vanilla grass, és una planta herbàcia aromàtica que creix al nord d’Euràsia (de Suïssa cap al nord) i a Amèrica del Nord. Es fa servir en herboristeria i per produir algunes begudes alcohòliques destil·lades. Conté cumarina.
És una planta perenne, glabra molt resistent que creix en ombra parcial. Les tiges no són erectes i fa fins a 20 cm de llarg. Hi ha diverses varietats d’aquesta planta.[2]
El nom Hierochloe odorata prové del grec, i literalment significa "herba santa fragant". Alguns taxonomistes inclouen el gènere Hierochloe dins Anthoxanthum; i en aquest cas aquesta espècie rep l’epítet nitens per evitar la confusió amb l’espècie Anthoxanthum odoratum[1]
Guédon, Marie-Françoise. Sacred Smudging in North America, Walkabout Press 2000.
Hierochloe odorata o Anthoxanthum nitens, també coneguda en anglès com: sweet grass o vanilla grass, és una planta herbàcia aromàtica que creix al nord d’Euràsia (de Suïssa cap al nord) i a Amèrica del Nord. Es fa servir en herboristeria i per produir algunes begudes alcohòliques destil·lades. Conté cumarina.
Lännenmaarianheinä (Hierochloë odorata) on monivuotinen tuoksuva heinälaji. Sen alalajeja on lapinmaarianheinä (ssp. odorata) ja lännenmaarianheinä (ssp. baltica).
Lännenmaarianheinän korret kasvavat juurakosta 25:stä 80:een senttimetriä korkeiksi. Röyhyssä on tavallisesti 20–60 linssimäistä kullanruskeaa tähkylää. Laji muistuttaa erityisesti niittymaarianheinää, johon verrattuna ulkohelpeiden laitaosat ovat harvasti karvaisia ja vihne hento.
Lännenmaarianheinä (Hierochloë odorata) on monivuotinen tuoksuva heinälaji. Sen alalajeja on lapinmaarianheinä (ssp. odorata) ja lännenmaarianheinä (ssp. baltica).
Lännenmaarianheinän korret kasvavat juurakosta 25:stä 80:een senttimetriä korkeiksi. Röyhyssä on tavallisesti 20–60 linssimäistä kullanruskeaa tähkylää. Laji muistuttaa erityisesti niittymaarianheinää, johon verrattuna ulkohelpeiden laitaosat ovat harvasti karvaisia ja vihne hento.
Veenreukgras (Hierochloe odorata, synoniem: Anthoxanthum nitens (Weber) Y.Schouten & Veldk.) is een vaste plant die behoort tot de grassenfamilie (Gramineae of Poaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen. De plant heeft zijn naam te danken aan de toffee-achtige (coumarine) geur. De plant komt van nature voor in noordelijk Eurazië en Noord-Amerika. In Nederland komt de plant vooral voor in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht.
De plant wordt 20-80 (soms tot 120) cm hoog en heeft ver kruipende wortelstokken. Op de knopen van de wortelstok staat per knoop één (soms twee) vegetatieve stengel of een vrij korte bloeistengel. De bladeren van de bloeistengel zijn enkele centimeters lang, maar die van de vegetatieve stengel tot 30 cm lang. De bladeren zijn aan de onderkant onbehaard en glanzend. De bovenkant van het blad is dof en verspreid behaard. Het tongetje (ligula) is 2-4 mm lang.
Veenreukgras bloeit van april tot juni met wijde pluimen. De takken van de pluim zijn heen en weer gebogen. De aan de voet groene of paarse en naar boven toe goudbruine, driebloemige aartjes zijn 3,5-5 mm lang. De vliezige, bootvormige, eironde kelkkafjes zijn ongeveer even lang als het onderste kroonkafje (lemma) van de mannelijke bloemen en hebben een onregelmatig getande top. De onderste, 2,8 en 3,3 mm lange kroonkafjes van de vruchtbare bloem zijn korter dan die van de twee mannelijk, steriele bloemen. De onderste kroonkafjes zijn min of meer behaard.
De vrucht is een graanvrucht.
De plant komt voor op natte, matig voedselarme grond in gras- en rietlanden, langs het water en bosjes.
Veenreukgras werd vroeger in Noord-Europa op heiligendagen voor kerkdeuren gestrooid, waarschijnlijk vanwege de geur die het verspreidde.
In Frankrijk werden de planten gebruikt als smaakstof in snoep, tabak, limonade en parfums. In Rusland werden de planten gebruikt als smaakstof in thee en nu nog in wodka.
In Polen wordt de soort gebruikt in Żubrówka, Poolse wodka.
De Indianen in Noord-Amerika gebruiken de plant bij rituelen en maken van de lange bladeren manden. Ook is beschreven dat indianen in onder meer Montana en Alberta bossen gras ophangen om muggen te verdrijven.
In augustus 2015 wordt bekend[1] dat wetenschappers de flavonoïden hebben geanalyseerd die ervoor zorgen dat veenreukgras muggen verdrijft.
Veenreukgras (Hierochloe odorata, synoniem: Anthoxanthum nitens (Weber) Y.Schouten & Veldk.) is een vaste plant die behoort tot de grassenfamilie (Gramineae of Poaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen. De plant heeft zijn naam te danken aan de toffee-achtige (coumarine) geur. De plant komt van nature voor in noordelijk Eurazië en Noord-Amerika. In Nederland komt de plant vooral voor in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht.
De plant wordt 20-80 (soms tot 120) cm hoog en heeft ver kruipende wortelstokken. Op de knopen van de wortelstok staat per knoop één (soms twee) vegetatieve stengel of een vrij korte bloeistengel. De bladeren van de bloeistengel zijn enkele centimeters lang, maar die van de vegetatieve stengel tot 30 cm lang. De bladeren zijn aan de onderkant onbehaard en glanzend. De bovenkant van het blad is dof en verspreid behaard. Het tongetje (ligula) is 2-4 mm lang.
Veenreukgras bloeit van april tot juni met wijde pluimen. De takken van de pluim zijn heen en weer gebogen. De aan de voet groene of paarse en naar boven toe goudbruine, driebloemige aartjes zijn 3,5-5 mm lang. De vliezige, bootvormige, eironde kelkkafjes zijn ongeveer even lang als het onderste kroonkafje (lemma) van de mannelijke bloemen en hebben een onregelmatig getande top. De onderste, 2,8 en 3,3 mm lange kroonkafjes van de vruchtbare bloem zijn korter dan die van de twee mannelijk, steriele bloemen. De onderste kroonkafjes zijn min of meer behaard.
De vrucht is een graanvrucht.
De plant komt voor op natte, matig voedselarme grond in gras- en rietlanden, langs het water en bosjes.
Multimedia w Wikimedia Commons Turówka wonna, żubrówka (Hierochloë odorata) – gatunek trawy z rodziny wiechlinowatych. Występuje w północnej, środkowej i wschodniej Europie, w umiarkowanej strefie Azji i Ameryki Północnej. W Polsce spotykana na całym niżu, ale bardzo rzadko, w znacznym rozproszeniu. Wyróżnia się charakterystycznym słodkawym aromatem z nutą anyżu dzięki zawartości kumaryny (silnym zwłaszcza po zasuszeniu rośliny).
Liście
Wiecha
Bylina. Pędy nadziemne rozwijają się wczesną wiosną, po kwitnieniu przypadającym na miesiące od kwietnia do czerwca[2], szybko zasychają. Rozmnaża się wegetatywnie przez podziemne rozłogi. Jest gatunkiem światłolubnym, ale znosi także częściowe ocienienie. Występuje w bardzo zróżnicowanych siedliskach: szuwarach, na wilgotnych łąkach, w zaroślach i na słonecznych zboczach oraz w murawach kserotermicznych, grądach i borach mieszanych[2].
Liczba chromosomów: 2n = 28, w populacjach poliploidalnych 2n = 42, 56, 70.
Głównym zagrożeniem dla gatunku jest masowy zbiór roślin do celów przemysłowych i leczniczych, a także osuszanie wilgotnych łąk. Od 1957 roku roślina jest objęta w Polsce ochroną gatunkową. W latach 1957–1983 znajdowała się pod ochroną częściową, następnie w latach 1983–2001 pod ochroną ścisłą, a od 2001 ponownie podlega ochronie częściowej[3][4][5]. Status ochronny podtrzymany został przez Rozporządzenie Ministra Środowiska z dnia 9 października 2014 r. w sprawie ochrony gatunkowej roślin[6]. Umieszczona jest na Czerwonej liście roślin i grzybów Polski (2006, 2016)[7][8] w grupie gatunków narażonych na wyginięcie (kategoria zagrożenia: VU).
Rzadko stosowana w medycynie jako roślina lecznicza. W medycynie ludowej stosowana zewnętrznie w postaci naparów z ziela i wewnętrznie na dolegliwości układu pokarmowego.
Wykorzystywana w przemyśle perfumeryjnym oraz do aromatyzowania napojów (najbardziej znanym przykładem jest wódka zwana Żubrówką).
Turówka wonna, żubrówka (Hierochloë odorata) – gatunek trawy z rodziny wiechlinowatych. Występuje w północnej, środkowej i wschodniej Europie, w umiarkowanej strefie Azji i Ameryki Północnej. W Polsce spotykana na całym niżu, ale bardzo rzadko, w znacznym rozproszeniu. Wyróżnia się charakterystycznym słodkawym aromatem z nutą anyżu dzięki zawartości kumaryny (silnym zwłaszcza po zasuszeniu rośliny).
Doftmyskgräs (Hierochloë odorata)[1] är en gräsart som först beskrevs av Carl von Linné, och fick sitt nu gällande namn av Ambroise Marie François Joseph Palisot de Beauvois. Doftmyskgräs ingår i släktet myskgräs, och familjen gräs.[1] Arten är reproducerande i Sverige.[1]
Catalogue of Life listar följande som synonymer till Doftmyskgräs.[2] Av dem anses dock Raggmyskgräs (Hierochloë hirta) av Dyntaxa vara en egen art.[3] Anthoxanthum nitens anges av Dyntaxa istället som en synonym till Vårbrodd (Anthoxanthum odoratum).[4]
.jpg)
Denna artikel om myskgräs saknar väsentlig information. Du kan hjälpa till genom att tillföra sådan.
Doftmyskgräs (Hierochloë odorata) är en gräsart som först beskrevs av Carl von Linné, och fick sitt nu gällande namn av Ambroise Marie François Joseph Palisot de Beauvois. Doftmyskgräs ingår i släktet myskgräs, och familjen gräs. Arten är reproducerande i Sverige.
Багаторічна трав'яниста рослина родини злакових з довгими повзучими кореневищами. Стебла голі, висхідні, гладенькі, з порожнистими міжвузлями і потовщеними вузлами. Листки чергові, плоскі, на безплідних пагонах — широколінійні (5-6 мм завширшки), зісподу зелені, голі, зверху сіро-зелені, стеблові листки лінійно-ланцетні, укорочені, з видовженими гладенькими або шорсткими піхвами. Язичок довгий (2-4 мм завдовжки), гострий. Суцвіття — верхівкова яйцеподібна розлога волоть (5-8 см завдовжки) з тонкими гладенькими гілочками. Колоски дрібні (3-5 мм завдовжки), яйцеподібні, трохи стиснуті з боків, блискучі, золотисто-бурі, триквіткові, середні квітки двостатеві, бічні — тичинкові. Колоскові луски шипуваті, по краю з довгими війками. Нижні квіткові луски в тичинкових квітках шкірясті, війчасті по краю, з коротким остюком, що виходить біля верхівки або середини спинки. Тичинок у тичинкових квітках три, в двостатевих — дві. Маточка одна, з верхньою зав'яззю і двома перистими приймочками. Плід — довгаста зернівка.
Росте в соснових і мішаних лісах, на пісках, лісокультурних площах, вирубках, галявинах. Цвіте у травні — червні. Поширена переважно в лісовій зоні України. Заготівля можлива у Волинській, Рівненській, Житомирській, Київській і Чернігівській областях. Запаси сировини значні.
Чаполоч степова (H. stepporum Smirn.) Відрізняється від попереднього виду видовженими стебловими листками, крупнішими китицями (10-12 см завдовжки) з кососпрямованими вгору гілочками. Внутрішні колоскові луски голі, широколанцетні. Росте по чагарниках, лісових луках. Світлолюбна рослина. Поширена переважно в лісостепових і степових районах України.
Харчова, фітомеліоративна, плетивна рослина.
Рослина містить глікозид кумарин, який надає їй ароматичного запаху, деякі алкалоїди використовують як апетитний і шлунковий засіб.
У лікеро-горілчаному виробництві використовується для приготування ароматних настоїв, харчових есенцій. Характерним прикладом використання у цій галузі є міцна настоянка «Зубрівка»
Кормове значення чаполочі пахучої незначне, але домішка її до сіна дуже корисна, сприяє збільшенню надоїв і підвищенню якості молока. У великих кількостях чаполоч шкідлива. Використовується для плетива. Завдяки посухостійкості і наявності добре розвинених кореневищ придатна для закріплення схилів і насипів.
Чаполоч степова має аналогічне використання.
Збирають рослину після цвітіння, зрізуючи листки й безплідні пагони серпами або ножами вище прикореневих буруватих листків. Квіткові волоті вибраковують. Сушать на повітрі без доступу прямих сонячних променів. Висушену траву зв'язують у пучки (50-60 см завдовжки і 3-5 см завтовшки). Пакують у тюки вагою по 50 кг, зберігають у сухих, прохолодних приміщеннях. Термін зберігання — до двох років.
Hierochloe odorata là một loài thực vật có hoa trong họ Hòa thảo. Loài này được (L.) P.Beauv. mô tả khoa học đầu tiên năm 1812.[2]
Hierochloe odorata là một loài thực vật có hoa trong họ Hòa thảo. Loài này được (L.) P.Beauv. mô tả khoa học đầu tiên năm 1812.
Надземную часть применяют в ликёро-водочной промышленности для изготовления ароматической настойки «Зубровка» и в кондитерской промышленности для изготовления пищевых эссенций. Ликёро-водочная промышленность СССР использовала ежегодно около 500 т зубровки[5].
Испытано и одобрено в качестве пряности при обработке рыбы. Зубровка входит в состав рецептур российских пряностей в качестве ароматизатора, усиливающего общий букет композиции пряностей. Используется в ограниченном количестве в связи с резко индивидуальным восприятием.
В народной медицине зубровку душистую использовали как средство, повышающее аппетит, усиливающее деятельность пищеварительного тракта.
Вследствие наличия в значительных количествах алкалоида динаксина ядовито для сельскохозяйственных животных. Из-за наличия кумарина поедается животными плохо, но небольшая примесь к сену улучшает аппетит и увеличивает надои у коров. Урожайность свежей надземной массы 150—300 г/м²[3].
Зубровка душистая имеет хорошо развитую корневую систему и создает плотную дернину, её рекомендуют для укрепления железнодорожных насыпей и овражных склонов.
Вид Зубровка душистая входит в род Зубровка (Hierochloe) семейства Злаки (Poaceae) порядка Злакоцветные (Poales).
На сайтах NCBI и GRIN этот вид считается синонимом вида Anthoxanthum nitens (Weber) Y.Schouten & Veldkamp, а на сайте EOL — синонимом подвида Hierochloe alpina subsp. alpina (Sw. ex Willd.) Roemer & J.A.Schultes.
По данным The Plant List на 2013 год, в синонимику вида входят[6]:
Надземную часть применяют в ликёро-водочной промышленности для изготовления ароматической настойки «Зубровка» и в кондитерской промышленности для изготовления пищевых эссенций. Ликёро-водочная промышленность СССР использовала ежегодно около 500 т зубровки.
Испытано и одобрено в качестве пряности при обработке рыбы. Зубровка входит в состав рецептур российских пряностей в качестве ароматизатора, усиливающего общий букет композиции пряностей. Используется в ограниченном количестве в связи с резко индивидуальным восприятием.
В народной медицине зубровку душистую использовали как средство, повышающее аппетит, усиливающее деятельность пищеварительного тракта.
Вследствие наличия в значительных количествах алкалоида динаксина ядовито для сельскохозяйственных животных. Из-за наличия кумарина поедается животными плохо, но небольшая примесь к сену улучшает аппетит и увеличивает надои у коров. Урожайность свежей надземной массы 150—300 г/м².
Зубровка душистая имеет хорошо развитую корневую систему и создает плотную дернину, её рекомендуют для укрепления железнодорожных насыпей и овражных склонов.
提示：本条目的主题不是香茅。
茅香（学名：Hierochloe odorata / Hierochloë odorata）是禾本科茅香屬的一種芳香性植物，分佈於歐亞大陸北部與北美洲。茅香可以做為藥草及製酒的原料（茅香伏特加），植株具有特殊的香味，這種香味是來自於香豆素的味道。
非常耐寒的多年生植物，植株可以成長至六十公分高。葉子可以生長至六十公分長，葉片基部白色，寬闊，無毛；葉背光亮，無毛。
分佈於北美洲的加拿大與美國新英格蘭地區，亞洲溫帶地區及歐洲的瑞士北部、愛爾蘭的一個地區、蘇格蘭的四個郡；在不列顛群島上非常稀有。
茅香喜歡全日照或部份遮陰的生長環境，茅香不喜歡乾旱土壤，栽培時土壤不可太過乾燥。繁殖時可以使用分株法繁殖。
在每年的初夏至夏末時採收，割取適當的長度吊掛起來，在陽光下曝曬數天使其乾燥。不可以太晚採收，在天氣轉涼開始下霜後才採收的茅香，香味會降低或甚至沒有香味。
北歐地區在聖人節時會將茅香撒在教堂的門前，當人們進出教堂時，踩踏在茅香上面，會散發出香甜的味道。在法國會在糖果、香煙、軟性飲料及香水內添加茅香來增加風味。廣泛的使用在新異教的儀式中（融合自北美洲原住民的儀式）。在歐洲常會用同屬植物高山茅香（H. alpina）來代替茅香使用。在俄羅斯會在茶中添加茅香來增加茶的風味。茅香也可以添加在伏特加內，來增加伏特加的風味，最有名的例子就是波蘭產的茅香伏特加。
北美洲的原住民從很久以前就已經廣泛的使用茅香，茅香被視為神聖的植物，在治療疾病的儀式上會用到茅香。茅香葉經乾燥後編成辮子狀，燃燒時會發出香莢蘭的香味；美洲原住民會採收較長的葉片來製作籃子。
茅香（学名：Hierochloe odorata / Hierochloë odorata）是禾本科茅香屬的一種芳香性植物，分佈於歐亞大陸北部與北美洲。茅香可以做為藥草及製酒的原料（茅香伏特加），植株具有特殊的香味，這種香味是來自於香豆素的味道。
