Fenestrulina malusii (Audouin 1826)

Vormt witte korsten. Zoïden ovaal, convex en glad, 0,6 tot 0,7 mm lang, gescheiden door duidelijke groeven. Eerst porseleinachtig, later wit. Poriën tussen de opening en de ascopore en aan de rand van de zoïde, het centrale deel proximaal van de ascopore is niet geperforeerd. De opening is D-vormig met minuscule scharnierpuntjes, het lichtbruin operculum heeft een verdikte rand. Op jonge zoïden staan 2 of 3 korte distale orale stekels. De halvemaanvormige ascopore is omrand door een dikke rand en heeft een getande binnenrand. De polypide draagt 14 of 15 tentakels. Broedkamers rusten op de volgende zoïde, hun zijkant is witter dan het frontale deel. Broedkamer met opgerichte boord en grote marginale poriën. Het frontale oppervlak heeft geen dwarse plooi noch ribben. De embryo’s zijn geeloranje. Ancestrula grotendeels frontaal membraneus, omringd door ongeveer 10 stekels. Er zijn 3 periancestrulaire zoïden.

In 1904 is bij het lichtschip ‘Westhinder’ een kolonie verzameld, in dezelfde buurt is in 1905 een tweede kolonie opgevist (collectie KBIN). In juni 2005 zijn minstens 16 overleden kolonies aangetroffen op een schelp opgevist bij de Westhinderbank. Spoelde aan op plastic in Blankenberge in 1999, 3 maal in Zeebrugge in 2000 en in het najaar van 2004 tussen Oostduinkerke en De Panne (De Blauwe, 2005); in Westkapelle (NL) op een aangespoelde kreeftenfuik in 2004. De Kluijver (2006) meldt het voorkomen van F. malusii in de Oosterschelde bij Wemeldinge in 2002 maar het betreft waarschijnlijk F. delicia. Dit materiaal kon niet opgespoord worden.